Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN7927

Datum uitspraak2003-11-07
Datum gepubliceerd2003-11-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305374/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 december 2002 heeft de gemeenteraad van Abcoude, op voorstel van burgemeester en wethouders van 3 december 2002, vastgesteld het bestemmingsplan ''Spoorverdubbeling gemeente Abcoude''. Verweerder heeft bij besluit van 1 juli 2003, nummer 2003REG001459i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 12 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 12 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.


Uitspraak

200305374/2. Datum uitspraak: 7 november 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Utrecht, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 19 december 2002 heeft de gemeenteraad van Abcoude, op voorstel van burgemeester en wethouders van 3 december 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Spoorverdubbeling gemeente Abcoude". Verweerder heeft bij besluit van 1 juli 2003, nummer 2003REG001459i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 12 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 12 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 oktober 2003, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. W.E.M. Corsten, ambtenaar van de provincie zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad, vertegenwoordigd door G.J.G. Noordhoff, ambtenaar van de gemeente, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Railinfrabeheer B.V.”, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [gemachtigde], beiden medewerkers van de B.V., daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Het plan voorziet in de verdubbeling van de spoorlijn Amsterdam-Utrecht, ter hoogte van Abcoude, waarbij een gedeelte van het tracé als tunnel met aquaduct voor het Gein wordt uitgevoerd. Verweerder heeft het plan goedgekeurd. 2.3. Verzoeker voert aan dat verweerder ten onrechte de bestemming “Water- en oeverland”, die is toegekend aan een deel van de gronden langs de tunnel, heeft goedgekeurd. Hij wil daar een woning bouwen, hetgeen met de goedgekeurde bestemming niet mogelijk is. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat ten onrechte de door hem aangereikte alternatieven voor de spoortunnel niet serieus in overweging zijn genomen. 2.4. Ten aanzien van de mogelijke alternatieven overweegt de Voorzitter dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan een bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich naar het voorlopig oordeel van de Voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. 2.4.1. Daarnaast strekt het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker ertoe dat ter plaatse van de gronden met de bestemming “Water- en oeverland” de bouw van een woning mogelijk wordt, terwijl de bestemming niet in deze mogelijkheid voorziet. Van een spoedeisend belang voor deze voorziening is niet gebleken, aangezien ter plekke vooralsnog werkzaamheden ten dienste van de uitvoering van het plan worden uitgevoerd. De Voorzitter wijst erop dat ten behoeve van de bouw van de tunnel en het aquaduct een bouwvergunning is verleend die inmiddels rechtens onaantastbaar is geworden, en dat de bouwwerkzaamheden ter plaatse zijn begonnen. Gelet hierop kan een voorlopige voorziening in deze zaak voor verzoeker niet het effect hebben dat hij wenst. Voorts overweegt de Voorzitter dat verzoeker niet gebaat is bij schorsing van het desbetreffende onderdeel van het bestreden besluit, aangezien daarmee verwezenlijking van woningbouw niet mogelijk wordt. Een voorlopige voorziening die dat mogelijk zou maken, is te verstrekkend aangezien het scheppen van die mogelijkheid niet met een uitspraak van de Afdeling kan worden bewerkstelligd. Die uitspraak zou kunnen strekken tot onthouding van goedkeuring aan het desbetreffende planonderdeel, doch daarmee zou verwezenlijking van het gewenste nog niet mogelijk zijn. 2.4.2. Het voorgaande in overweging genomen ziet de Voorzitter geen reden tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra w.g. Troost Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2003 234-411.